NZa legt schuld mislukken experiment vrije prijsvorming niet bij politiek
Publicatie Feiten mondzorg in kaart
4 april 2013 - De NZa legt de schuld voor het mislukken van het
experiment van de vrije prijsvorming in de mondzorg niet bij de politiek die al
na zes maanden van de voor de duur van drie jaar gestarte pilot de stekker
eruit trok, maar bij het ontbreken van de verzekeraar als centrale zorginkoper.
Zelf adviseerde de NZa destijds zelfs een experiment voor de duur van vijf
jaar.
Ook
adviseerde de
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2009 meer opleidingsplaatsen voor medisch
specialisten, waaronder tandartsen. De NZa constateerde in dat jaar een
toekomstig tekort aan medisch specialisten, waaronder tandartsen. De NZa deed
destijds voorstellen om meer grip te krijgen op het aantal opleidingsplaatsen
en de kwaliteit en doelmatigheid van de verdeling van specialisten. In juni
2010 adviseerde de NZa de minister van VWS opnieuw om de toelating tot de
opleidingen geneeskunde en medisch specialistische beroepsopleidingen,
waaronder de opleiding tot tandarts, te verruimen.
Over de rol die de verzekeraars zelf wel speelde door het fors verhogen van
de premie en tegelijkertijd verlaging van de dekking van de aanvullende
verzekering laat de NZa zich niet uit in de publicatie ‘Feiten mondzorg in
kaart’.
Opvallend genoeg geeft de NZa in de publicatie waarin Theo Langejan,
bestuursvoorzitter van de NZa aan het woord wordt gelaten wel de beperkingen
van een landelijk overheidsorgaan aan: ‘Het is onmogelijk voor een landelijk
overheidsorgaan om bij het berekenen van gemiddelde – landelijke – tarieven,
tegelijkertijd een oordeel te geven over de nut en noodzaak van dat soort
kosten. Daar zijn wij niet toe in staat.’
Hieronder treft u het originele bericht van de NZa aan.
Feiten mondzorg in kaart
"Een berekening is wat anders dan een
mening"
De Nederlandse Zorgautoriteit is gestart met een onderzoek naar de kosten en opbrengsten van mondzorgpraktijken, om de tarieven voor het jaar 2014 goed te kunnen onderbouwen. "Zorgaanbieders vinden altijd dat het tarief te laag is, consumenten vinden altijd dat het tarief te hoog is", zegt Theo Langejan, bestuursvoorzitter van de NZa. "Daarom zijn de feitelijke gegevens zo belangrijk voor onze berekeningen. Wat wordt er daadwerkelijk gedeclareerd? Welke kosten zijn daadwerkelijk gemaakt?"
"Als rekenmeester in de zorg moet je goed kunnen uitleggen wat je doet, juist omdat veel aanbieders vinden dat ze te weinig verdienen, en veel consumenten vinden dat ze teveel betalen aan de zorg. De methode van onderzoek die we kiezen bespreken we daarom altijd vooraf tot in detail door met verschillende belangengroepen: met consumentenorganisaties, verzekeraars en vertegenwoordigers van de zorgaanbieders.
Controleerbare gegevens
Bij het bespreken van de onderzoeksopzet, voordat een
kostenonderzoek begint, zijn belanghebbenden het meestal nog eens over de
methode. Maar zodra er resultaten komen, wordt vaak snel gezegd dat de
onderzoeksmethode niet deugt en dat het ook anders kan.
Natuurlijk zijn er in ieder onderzoek keuzes te maken. Wat neem je wel en niet
mee in je berekeningen, wat onderzoek je apart, wat zet je bij elkaar, hoe kun
je een zo goed mogelijk beeld krijgen wat er daadwerkelijk gebeurt? Juist
daarom bespreken we de opzet vooraf met belanghebbenden, om eenzelfde
vertrekpunt te hebben en hen de gelegenheid te geven met alternatieven te
komen. De NZa baseert zich in haar kostenonderzoeken, maar ook in haar
marktscans en verdiepende onderzoeken alleen op feitelijke, controleerbare
gegevens. Niet op meningen over hoe de uitkomst bijvoorbeeld vanuit een
gewenste behandelpraktijk zou moeten zijn. Overigens is het vaak ook niet
duidelijk wat dan een gewenste behandelpraktijk is, en dat kunnen wij als
overheid in ieder geval niet bepalen.
Zuivere vergelijkingen
Bij het berekenen van de tarieven op basis van de
feitelijke kosten en opbrengsten in de zorg moeten we altijd uitgaan van een
vastgesteld norminkomen. Zonder norminkomen zou de zorgverlener namelijk een
tarief ontvangen zonder beloning voor zijn eigen werk. Zijn de opbrengsten
hoger dan het norminkomen? Dan kunnen de tarieven omlaag. Zijn de opbrengsten
lager? Dan moeten de tarieven omhoog. De hoogte van het norminkomen is een
terugkerende discussie bij kostenonderzoeken. Die discussie moet je op een
ander moment voeren, die staat los van de feitelijke gegevens over de kosten en
opbrengsten die in het onderzoek verzameld worden.
Ook in onze marktscans en monitors over de verschillende zorgsectoren brengen
we alleen de feiten in kaart. We vergelijken daarin uitsluitend de bedragen en
behandelingen zoals die daadwerkelijk gedeclareerd en in rekening gebracht
zijn, en de praktijkkosten die daadwerkelijk gemaakt zijn. Over dezelfde
periode, op dezelfde manier. Dat is ook de enige manier waarop je een goed
beeld kunt krijgen van verschillen door de jaren heen. Zo laat je zien wat de
consument daadwerkelijk 'in de portemonnee' voelt.
Gemiddelden
Als de overheid, in dit geval de NZa, tarieven moet
vaststellen voor zorgbehandelingen, doen we een onderzoek naar de kosten en
opbrengsten van de gemiddelde zorgpraktijk in de sector. Dit betekent dat er
uiteindelijk een tarief uitkomt dat past bij die gemiddelde zorgpraktijk. Nu
zijn er altijd zorgaanbieders die van dat gemiddelde afwijken. Bijvoorbeeld
omdat zij een andere patiëntenpopulatie behandelen dan het gemiddelde, of omdat
hun praktijk beduidend groter of kleiner is dan het gemiddelde. De tarieven
passen daarom nooit precies bij alle soorten praktijken, dat kan ook niet. Het
gemiddelde tarief is in ieder geval goed voor de meeste praktijken.
Een ander nadeel van klassieke kostenonderzoeken om een landelijk tarief vast
te stellen voor zorgbehandelingen, is dat je daarmee de kosten van zorg
langzaam maar zeker kunt opschroeven. Als zorgaanbieders hun kosten hoger
maken, bijvoorbeeld door meer high-tech apparatuur aan te schaffen, gaan bij
dit soort klassieke tariefberekeningen uiteindelijk de tarieven van de zorg
omhoog. Terwijl je je soms echt af kunt vragen of die apparatuur noodzakelijk
is om goede zorg te leveren.
Het is onmogelijk voor een landelijk overheidsorgaan om bij het berekenen van
gemiddelde- landelijke - tarieven, tegelijkertijd een oordeel te geven over de
nut en noodzaak van dat soort kosten. Daar zijn wij niet toe in staat, maar het
druist ook in tegen de principes van het doen van kostenonderzoek: dat gaat
juist louter om daadwerkelijke feiten, daadwerkelijk gemaakte kosten en
daadwerkelijk gegenereerde inkomsten.
Beste alternatief voor tariefdiscussies: sturende verzekeraar
Dit is precies de reden waarom een zorgverzekeraar
beter in staat is om de zorg betaalbaar te houden: de verzekeraar heeft inzicht
in alle behandelgegevens van aanbieders en kan onder andere regionaal
afwijkende prijsafspraken maken met zorgaanbieders. Bijvoorbeeld als de
patiëntenpopulatie anders is. Ook kan de zorgverzekeraar in gesprek met
zorgaanbieders over het nut en de noodzaak van bepaalde behandelmethodes en
innovaties. Levert een innovatie ook echt wat op in termen van gezondheidswinst
of kost het alleen maar geld? Zorgverzekeraars hebben de gegevens en de
expertise in huis om dat goed te kunnen beoordelen.
Het experiment met vrije prijzen in de mondzorg in 2012 is niet geslaagd, vooral omdat de verzekeraar als centrale zorginkoper ontbrak. Er zijn nog te weinig contracten tussen tandartsen en verzekeraars, waardoor de sturende rol van de verzekeraar op bijvoorbeeld de kwaliteit maar ook op de tarieven gering is. Een verzekeraar die goed inkoopt kan veel beter onderscheid maken tussen goed en niet goed presterende aanbieders, iets wat niet kan met het klassieke kostenonderzoek vanuit de overheid."
Kunt u niet vinden wat u zoekt? Gebruik de zoekmachine.
oktober/november 2024
Verspreiding in november 2024.
Heeft u nieuws voor het volgende nummer of een interessante casus? Neem dan contact op met de redactie.